Elke avond als ik mijn eigen Dodo, Jonas, in bed leg, lig ik naast hem op het matras. Zijn bedje met de spijlen van het ledikantje scheidt ons, maar zijn kleine vingertje glipt door de spijlen en klemmen zachtjes om de mijne. Hij heeft zijn speentje in en ligt warm in zijn Nijntje-slaapzak. Met het zachte gloed van het dimlicht zie ik zijn grote bruine ogen mij vol liefde en warmte aankijken. Samen stappen we de wereld van Dodo in, terwijl ik hem voorlees over de avonturen van onze kleurrijke reisgids.
De avonturen van Dodo
Tik – tik – tik tak tok, klinkt het op de radio.“Goedemorgen lieve Dodo’s,” snavelt Kruif de Kraanvogel. “Hier alles wat je wel en niet wilt horen over de gekke reis die we het ‘leven’ noemen. Een avontuur vol verrassingen, waarin we vallen, voelen, vliegen en verdergaan. Het leven tikt, dus tik terug of tik hem aan. Je valt pas als je valt, je vliegt pas als je vliegt… maar om daar te komen, moet je stoppen met dromen.”
Doe je kraaloogjes open, snaveltje wijd. Je ziet pas wat er is als je kijkt, je voelt pas wat klopt als je even stopt. Pak die kalappel, of neem een manjaan. Vandaag is het genoeg om gewoon te bestaan. Zet je dodovermógen aan — hatsikidee! De wereld draait door — jij valt en vliegt mee, met vleugels wijd, een tik in je kop. Het verhaal begint, en het houdt nooit op.
Welkom in Dodaria
Ik stuiter drie keer rond in mijn nestje, wiebel mijn dommeltje en doe mijn snavel wijd open. Drie tellen piep ik in, hou vast, en vijf tellen bubbel ik uit. Nog een keer! Het is mado en een nieuwe week is begonnen. Welkom in Dodaria, waar het land is bedekt met een tapijt van mos en gras dat meebeweegt op de wind. Overal groeien bloemen die niet zomaar bloeien, maar kleine verrassingen verbergen: een bloem die zachtjes neuriet, een bloem die licht geeft in het donker, een bloem die zich opent wanneer er een Dodo voorbij stapt. Vogels zingen geen liedjes, hun klanken zijn raadselachtige boodschappen die door de lucht zweven. Het eiland lijkt te ademen. In Dodaria is het nooit saai: elke dag verandert er iets kleins, een nieuwe steen ligt op het pad, het licht kleurt net anders, een onbekend insect kruipt voorbij. Er gebeurt altijd wel iets wat een Dodo-dag maakt.
KABOEMEL! Een klap, een rol, een plof — en ik lig met mijn dommeltje in het mos. Alleen… het mos voelt anders. Kouder. Natter. Ik open één oog. De lucht is niet blauw, maar bruin. Vogels zwijgen. Ik hoor iets dat ademt — niet van mij, niet van het eiland, maar iets groters. Mijn veren trillen. Mijn poten zoeken naar iets stevigs, maar alles glijdt.
“Rustig, Dodo. Rustig,” fluister ik, maar mijn stem klinkt vreemd, alsof hij niet meer bij mij hoort. Mijn snavel tikt drie keer tegen een steen — tik, tik, tik — net als de stem van Kruif op de radio: “Weet dat mijn stem altijd een houvast voor je is…”
Even lijkt de wereld me te herkennen. Maar dan kraakt de grond. “Hallo?” piep ik. Geen antwoord, alleen de wind die mijn naam lijkt te vergeten. Ik sluit mijn ogen en probeer naar binnen te gaan, naar mijn veilige Dodoland. Maar het is stil daarbinnen. Geen bubbels, geen woorden, geen kleur. Alleen adem. In dat ademloze moment voel ik iets wat ik niet ken: angst.
Langzaam kleurt de lucht van bruin naar goud. Voor me staat iets groots — warm, niet angstaanjagend. Een boom. Haar stam glanst zacht, alsof er licht van binnenuit straalt. De bast ademt. Mijn poten schuiven dichterbij. Haar stam is breed, knoestig, dooraderd met lijnen en patronen die verhalen lijken te dragen. Ik zie vormen in de bast: een vogel, een golf, een zon. Alsof de boom haar herinneringen deelt via haar huid. Onder de boom vormt een natuurlijke kring van wortels zachte zitplaatsen, uitnodigend om neer te strijken. Het fluistert: kom bij mij zitten, ik sla mijn armen om je heen en hou je stevig vast. Ik dommel tegen de boom aan, voel mijn adem rustig worden. Voor het eerst sinds ik wakker werd in dit vreemde stuk Dodaria, voelt de wereld niet meer tegen me, maar mét me. Misschien is dit mijn nieuwe plek, denk ik. Een plek waar ik niet hoef te weten waar ik vandaan kom, om toch te voelen dat ik er ben.
Het zaadje van de KALAppel
De bladeren ritselen zacht, de takken hangen laag, rijk aan vruchten. Plotseling valt er een rond bolletje op mijn dolletje. Glanzend, lichtoranje met gouden tinten, bezaaid met kleine roze stippels die fonkelen als sterren in de nacht. Ik herken het meteen: de kalappel. Het bolletje fluistert: Kom, proef mijn vruchten, voel mijn kracht. Ik kraak de schil met mijn snavel; een geur van zoetheid en frisheid vult mijn snavel. Het vruchtvlees smelt, sappig en zacht, tintelingen stromen door mijn vleugels. Mijn hart klopt sneller, mijn dommeltje tintelt, en het sap stroomt warm door elke vleugel.
De boom zucht zacht. Ik zucht mee. Mijn dommeltje ontspant zich tegen de barst van de stam. De bladeren fluisteren: Welkom thuis, kleine Dodo. Alles lijkt even stil te staan; alleen het zachte geritsel en het warme gevoel van de kalappel herinneren me eraan dat ik hier mag zijn, geworteld én toch vrij om te gaan.
Ik sluit het boek. Mijn hand blijft even om het vingertje van Jonas gesloten — een laatste houvast in het donker.
Het verhaaltje van Dodo en het lampje is uit, maar iets in mij blijft aan. Het gevoel dat het verhaaltje bij me achterliet, blijft hangen. Datzelfde gevoel van zoeken en vasthouden ken ik namelijk zelf ook, op momenten dat ik in een wereld stond die nog volledig onbekend voor me was. Toen ik eerst houvast moest voelen om het te kunnen begrijpen.
In de volgende blog, “Hou vast in mij”, vertel ik hoe ik zelf houvast zocht — van de spijkerbroek van papa tot de kleine rituelen die me hielpen door onzekerheden heen te bewegen. Hoe je in het kleinste kan vinden wat je overeind houdt, en hoe dat je laat groeien.
Comments